Posterwoorden 1
- de consument = iemand die iets koopt of gebruikt
P De grootste consumenten van chips zijn jonge kinderen.
E In tv-programma’s krijgen consumenten voorlichting over de kwaliteit van artikelen. - de grondstof = het materiaal waarvan je nieuwe dingen kunt maken
P Aardolie is de grondstof voor benzine.
E In deze koekjesfabriek zijn meel en suiker de meest gebruikte grondstoffen. - inzetten = in actie laten komen
P De agenten vonden de schuilplaats van de inbreker door een speurhond in te zetten.
E Bij de rellen van de voetbalsupporters werd de M.E. ingezet.
- de media = alle middelen om informatie door te geven
P In alle media besteedt men aandacht aan het huwelijk van de prins, zo zendt de tv de trouwplechtigheid uit.
E Dit bericht stond alleen maar in de krant, andere media besteedden er geen aandacht aan.
5. mobiel = verplaatsbaar
P Met een mobiele telefoon ben je overal bereikbaar.
E Invaliden hebben soms een aangepaste auto om toch mobiel te zijn.
- het reliëf = het uitsteken boven iets anders, het niet vlak zijn
P Op straat zie je tegenwoordig veel stoeptegels met reliëf.
E Je kunt wereldbollen kopen met reliëf; je ziet en voelt de hoogteverschillen.
7. kampen met = last hebben van
P Als het gras bloeit kampen hooikoortspatiënten vaak met hevige niesbuien.
E Automobilisten hebben ’s winters vaak te kampen met gladheid op natte weggedeelten.
8. transporteren = vervoeren
P Vanuit de haven van Rotterdam worden veel goederen getransporteerd.
E Een verhuiswagen transporteerde al onze meubels.
9. het viaduct = een weg, hoog over een andere weg of een dal
P Er is een viaduct over de snelweg naar Amsterdam. Daarover rijden de gelande vliegtuigen Schiphol binnen.
E Bij de volgende afslag begint de file: je kunt de auto’s op het viaduct zien stilstaan.
10. het werktuig = stuk gereedschap, machine
P Zonder werktuigen kun je geen huizen bouwen.
E Voor het afgraven van de vervuilde grond werden nieuwe werktuigen ontworpen.